Ik ben fundamenteel lui.
Mocht ik de eigenschap niet gehad hebben mensen (of de mens in het algemeen) graag te zien, ik was doodgegaan aan mijn eigen luiheid. Om een voorbeeld te geven: ik poets thuis niet omdat ik geniet van een living die ruikt naar een weelderig bos. Ik poets omdat mijn lief dat graag heeft. Ik start geen gesprek met vreemden omdat ik ervan uitga dat zij dat gesprek wel zullen aanheffen wanneer zij het de moeite vinden. Indien dat laatste het geval is, participeer ik graag. Ik schrijf niet omdat ik zo graag schrijf, ik schrijf omdat ik graag gelezen wordt.
Ah oei, het derde voorbeeld klopt niet in de redenering. Tweede poging: Ik schrijf niet voor mezelf, maar ik schrijf om gelezen te worden. Wanneer ik schrijf, hoop ik dat anderen iets aan mijn schrijven hebben.
Wat ik wil zeggen is: er zit weinig ambitie in mijn lijf. Ik moet me ten opzichte van niemand bewijzen. Zeker niet ten opzichte van mezelf. Die omlijning van mijn persoonlijkheid liet zich al snel optekenen, op de lagere en middelbare school. ‘Hij heeft veel potentieel, maar hij doet er te weinig mee.’ Lui zijn is inherent aan mijn bestaan. Mijn moeder vreet haar kas op als ze dit leest. Mijn vader lacht eerst, bedenkt zich nadien. Wij lijken erg hard op elkaar, vandaar.
Amai, een lange intro voor een blogpost waarin ik wil er even op wil wijzen dat het algoritme en de softwareprogramma’s die daarbij horen een gevaar vormen voor de pertinente en minder pertinente luieriken van vandaag en morgen.
Vooraleer alle technologielovers afhaken en denken: “Ja, weer een technologiescepticus van mijn voeten. Hij kan met Jan De Cock een kunstproject beginnen.” Ik ben een overenthousiaste amateur van de technologie. In de twee betekenissen van het woord. Ik ben een liefhebber, tegelijkertijd ken ik er niets van.
Met andere woorden: ik ben een gebruiker. Ik moet niet weten hoe iets werkt, als het er maar voor zorgt dat ik langer in mijn zetel kan hangen. Of nog beter: ik moet niet weten hoe iets werkt, als het mij maar entertaint én ervoor zorgt dat ik langer in mijn zetel kan hangen. Denk aan de Netflixen en PlayStations van deze wereld. Of wacht, je kan naar Netflix kijken via je PlayStation. Handig! Je moet zelfs je huis niet meer uit om een nieuwe game aan te kopen. Op basis van mijn speelgeschiedenis krijg ik al suggesties voor volgende games op mijn scherm. Even het Visa-nummer van mijn lief ingeven, en hoppa gedaan. Ik moet zelf geen Visa hebben. Dat zou alleen maar slecht aflopen.
Algoritmes en de softwareprogramma’s die daarbij horen zijn dus een gevaar voor mij. Niet omdat dit per definitie een slecht lief van mij zou maken, dat zou je uit de paragrafen hierboven kunnen afleiden. Vraag het haar gerust zelf. Ik voorspel haar antwoord: ‘Grootste minpunt? Hij kan niet plannen.’ En jawel, ook dat is een gevolg van mijn pertinente luiheid: ik zal dat straks wel in mijn agenda zetten. Straks is altijd beter. Straks is nooit beter.
Waarom dan wel? Heel eenvoudig, ik begin te merken dat al die verzamelde data met bijbehorende bits & bytes een onverwachte invloed op mijn gedrag uitoefenen.
Vooraleer je verder leest: weet je precies wat een algoritme is? Het is geen schande indien dat niet het geval is. Het artikel ‘Algoritmen – wat we (niet) kunnen berekenen‘ van ‘de Volkskrant‘ legt alles haarfijn uit.
Ik neem er een onschuldig voorbeeld bij: Spotify. Ik ben gek op muziek, ik ken er niets van. Kennis vergt inspanning, dat weet iedereen. Dankzij ‘Discover Weekly’ vergt het vinden van muziek die ik de maks vind geen moeite meer. Ik heb ondertussen naar zoveel muziek geluisterd op de streamingdienst dat ze me beter kennen dan ikzelf. Ik kijk elke maandag uit naar de update van de lijst: en man, wat zit die er iedere week boenk op.
Hoe Spotify dat precies doet, deelde ik al eens in de gloednieuwe frenetieke rubriek ‘Laten we lekker link gaan doen‘, die door mijn ledigheid ook niet meer de frequentie haalt die ik aan het begin van het jaar had vooropgesteld. Je kan het stuk hier herlezen.
Ik begin stilaan te beseffen dat de luxe die Spotify me biedt, ook nadelen veroorzaakt:
- Ik ben totaal niet meer mee met de ‘hits van het moment’. Al hoeft dat geen nadeel te zijn, maar toch.
- Ik luister haast op geen enkele andere manier nog naar muziek. Dus ook niet via radio, wat voor mij vroeger een enorme bron aan inspiratie en informatie was. Ik word gewoonweg dommer.
- Ik leer geen enkele nieuwe artiest kennen.
‘Hoezo?’, hoor ik je bij punt 3 denken, ‘Elke week krijg je toch nieuwe muziek te horen via de verschillende muzieklijsten die Spotify(gebruikers) samenstelt, ‘Discover Weekly’ op kop. Wel, ik moet iets bekennen. Spotify heeft me zodanig lui gemaakt (nòg luier, het kan!), dat ik met moeite nog bekijk welk lied er precies door mijn koptelefoon schalt. Laat staan dat ik weet wie het componeerde. Mijn oprechte excuses aan alle muzikanten.
Het zwaard snijdt aan twee kanten: ik zou bepaalde muziek nooit gehoord hebben zonder Spotify. Mocht ik diezelfde muziek toch ontdekt hebben zonder Spotify, zou ik precies weten om wie het gaat.
Ik voelde me daar vandaag plots enorm slecht over.
Dat is deels te wijten aan schuldgevoel ten opzicht van de muzikant, de kunstenaar. Gelukkig neemt Jan De Cock alle kunstenaars in bescherming, daar hoef ik me dus geen zorgen meer over te maken.
Het is vooral de schuld van mijn fantasie gecombineerd met het artikel ‘Hoe Facebook een gewijzigde relatiestatus van ver ziet aankomen‘. Op basis van data, liefdesdata, kan Facebook perfect voorspellen wanneer twee individuen, die zich tot elkaar aangetrokken voelen, hun relatiestatus zullen wijzigen. In essentie komt het hierop neer:
“Honderd dagen voordat een relatie officieel wordt gemaakt op het sociale medium, is er in de data van Facebook te zien dat er een gestage toename is van het aantal tijdlijnberichten dat wordt uitgewisseld tussen het toekomstige koppel.”
Klinkt wijs, onschuldig en oppervlakkig, dat ook. Wat heeft dat met Spotify te maken?
Spotify kan uit gelijkaardige muziekdata waarschijnlijk al afleiden naar welk soort afspeellijsten ik luister op welk moment. Of nog beter: Ze kunnen zien aan de soort muziek die ik afspeel, hoe ik me voel.
Vraag die ik me dan stel: welke muziek biedt Spotify me de week nadien aan? Stel dat ik verscheurd ben door liefdesverdriet. Schotelt Spotify me nummers voor die het verdriet bevestigen? Of probeert Spotify me op te monteren door muziek aan te bieden die ik opleg wanneer ik zin heb in een feestje? Of wie weet hebben ze op basis van miljoenen gebruikersdata gezien dat de ideale muziek voor liefdesverdriet nog niet bestaat en hebben ze op basis van ingewikkelde formules het perfecte helende album in elkaar gebokst? Ik stel me geen vragen meer hoe die muziek mij ter oren is gekomen.
De keuze is niet meer aan mij, maar aan het softwareprogramma dat op basis van data en algoritmes aanbied wat ik ‘nodig’ heb.
Is mijn leven nu beter? Zou ik niet beter zelf op zoek gaan naar de muziek die ik nodig heb?
Het klinkt banaal. Dat is het niet. Omdat ik me niet voldoende bewust ben over welke invloed technologie heeft op mij als mens. Zou ik een ander mens zijn zonder technologie? Zou ik een wandelende muziekencyclopedie zijn zonder Spotify? Zou ik minder lui zijn zonder technologie? Ik zou alleszins geen amateur zijn van technologie. Maar van wat dan wel?
Mijn leven kabbelt voort op het ritme van algoritmes, net als dat van vele anderen. Muziek op maat, nieuws op maat, eten op maat, reclame op maat, e-mails op maat, gelukkig nog altijd schoenen op maat, games op maat, films op maat, boeken op maat, …
Hoe gaat mijn toekomstige ik om met ‘algemeen’, ‘overige’, ‘doordeweeks’, ‘alledaags’, ‘niet gepersonaliseerd’, ‘niet op maat’ of ‘tegendraads’? Het is een vraag die ik graag in een tijdcapsule zou stoppen om binnen 100 jaar te beantwoorden. Want tegen dan heeft iedereen een lief op maat en sterven pertinent en minder pertinent luie mensen uit ledigheid aan hun gepersonaliseerd (algo)ritme. Of misschien ook niet.